Bittervoorn


 

Bittervoorn
De bittervoorn (Rhodeus amarus) is een karperachtige vis (Cyprinidae) die voorkomt in schoon stilstaand of langzaam stromend water. Volwassen bittervoorns zijn 5 á 6 cm groot. De maximum lengte is 9 cm

Herkenning
De bittervoorn is een zijdelings afgeplat visje maar vergeleken met voorns en brasems iets steviger. Ze hebben relatief grove schubben en een heel klein onderstandig bekje. De zijlijn is niet compleet en strekt zich slechts uit over vijf of zes schubben. Ze zijn gemakkelijk herkenbaar aan de lange rugvin, de wat lila weerschijn op de schubben en de groenblauwe streep die vanaf de staartbasis naar het midden van het lichaam loopt.

Mannetjes zijn te onderscheiden aan de felrode vlek in het oog. Mannetjes in de paaitijd krijgen paaiuitslag in de vorm van fijne witte stipjes rond de bek. Ook worden de kleuren zeer intensief, de anaalvin wordt oranje, evenals een gedeelte voor in de rugvin en het lichaam krijgt een prachtige lila glans. De vrouwtjes blijven zilverachtig en krijgen een legbuis, die vlak voor het leggen van de eieren kan verstijven.

Verspreiding
De Nederlandse vorm van de bittervoorn wordt gezien als een ondersoort van de Oost-Aziatische bittervoorn, Rhodeus sericeus amarus, maar ook wel als een aparte soort, Rhodeus amarus. In Oost-Azië leeft nog een veertigtal gelijkende soorten uit de subfamilie Acheilognatidae.

De bittervoorn heeft het zwaartepunt van de verpreiding in Oost-Europa, rond de Middellandse zee komt hij alleen voor in Turkije en Griekenland. In het westen komt hij voor in Engeland en Wales, Nederland, België en een gedeelte van Noord-Frankrijk. Hij komt niet voor in Scandinavië en de Baltische staten.

Recent onderzoek toont aan dat de bittervoorn een exoot is die rond 1100 in West-Europa is geïntroduceerd vanuit de zoete wateren rond de Kaspische en Zwartezee.Vanuit natuurbeschermingsperspectief is de bittervoorn vergelijkbaar met de karper die door menselijk handelen ten behoeve van de teelt werd geïntroduceerd in het Rijnstroomgebied. De bittervoorn en het vetje zijn waarschijnlijk samen met de karper toevalligerwijs meegevoerd.

In Nederland is de bittervoorn een beschermde soort, die toch een grote verspreiding heeft. In jaren zestig van de 20e eeuw is de bittervoorn een tijd lang zeldzaam geweest, waarschijnlijk door een combinatie van vervuild water en het massale sterven van zoetwatermossels tijdens de strenge winter van 1962/1963. Op het ogenblik lijkt de bittervoorn met een opmars bezig en komt hij ook in het oosten en zuiden van het land steeds meer voor. Dit valt samen met de Europese uitbreiding sinds 1980 waarbij de bittervoorn zijn areaal naar het Oosten toe uitgebreid heeft., waarschijnlijk veroorzaakt door de hogere voorjaarstemperaturen in die periode. De bittervoorn heeft een vrij korte generatiecyclus, waardoor de stand van bittervoorn van jaar tot jaar flink kan verschillen, afhankelijk van het laatste voortplantingssucces.

Leefwijze
De bittervoorn leeft in schooltjes van enkele tientallen dieren. Ze komen voor in stilstaand of langzaam stromend water van 40 tot 50 cm diep, dat vaak ook wat begroeid is. De bodem mag niet te modderig zijn omdat er anders geen zoetwatermosselen kunnen leven, die de bittervoorn nodig heeft voor de voortplanting. De bittervoorn mijdt te diep en open water en bevindt zich in grotere waterypes in de buurt van de oever.

De bittervoorns eten in hoofdzaak algen en zachte delen van hogere planten, maar ze eten ook wel kleine ongewervelde diertjes.

Voortplanting
Paartje bittervoorns en twee zoetwatermosselen
De mannelijke bittervoorn zoekt een zoetwatermossel uit, die hij tegen andere mannetjes verdedigt. Af en toe stoot hij de mossel aan, zodat de mossel aan de bittervoorns gewend raakt en niet zijn schelp zal sluiten tijdens het paringsspel. In principe zijn alle zoetwatermosselen geschikt, ook de exotische aziatische korfmossel. Als een vrouwtje nadert laat ze zich door het mannetje naar de mossel leiden. Ze zet dan één tot vier eieren af, die ze met behulp van urinedruk uit de buis perst. Dit spel wordt vele malen herhaald, totdat het vrouwtje alle eieren (hooguit 100) heeft afgezet (dit aantal is voor een vis een ongebruikelijk laag aantal).

De eitjes blijven in de mantelholte van de mossel, waar de eitjes en uitgekomen larven beschermd zijn tegen predatie. Als de larven het uiterlijk van een klein visje hebben en ongeveer elf mm lang zijn verlaten zij de mossel. Deze kleine visjes hebben een veel grotere overleving dan vislarven van andere karperachtigen en de bittervoorn hoeft daarom veel minder eieren af te zetten. De eieren van een bittervoorn zijn relatief groot: drie millimeter tegen 1,5 mm voor brasem).

Dit wordt wel gebruikt als voorbeeld van mutualisme in de Nederlandse natuur, maar dat is niet correct omdat de larven van de mossel zich de bittervoorn juist niet kunnen gebruiken om zich aan te hechten. De larven hechten zich aan onder andere de baars en de driedoornige stekelbaars.

Ecologische betekenis
Op Europees niveau neemt de stand van bittervoorn nog steeds af, wat dan waarschijnlijk aan anorganische vervuiling geweten moet worden. Het voorkomen is gekoppeld aan het voorkomen van zoetwatermosselen, maar bij een bepaalde vervuilingsgraad komt de bittervoorn ook in wateren die rijk aan zoetwatermosselen zijn niet voor. Het herstel in Nederland zal daarom ook in belangrijke mate afhankelijk zijn van de verontreiniging in het stroomgebied van de Rijn.